Volwassen pimpelmezen zijn circa 12 centimeter groot met een spanwijdte van 17-20 centimeter en een gewicht van ongeveer 12-15 gram, dit is kleiner dan de koolmees. De pimpelmees heeft een vrij onmiskenbaar verenpak met zijn kobaltblauwe kruin, staart en vleugels die prachtig afsteken tegen het geel van zijn onderkant. Het verschil tussen mannetje en vrouwtje is vrijwel niet waar te nemen. Juveniel is op de kop groenig in plaats van blauw en op de wang gelig.
De roep van de pimpelmees klinkt als tsi tsi tsit, de zang is een hoog si si sirrr en lijkt iets feller dan die van de koolmees. De vlucht van de pimpelmees is meestal gelijk aan die van zijn soortgenoten. In grote boogjes vliegt hij door de lucht, steeds met tussenpozen van slaan met de vleugels en zweven.
Pimpelmezen kunnen handige dieren zijn voor eigenaren van fruitbomen en grote fruitgewassen. Ze doorzeven namelijk de bladeren van deze gewassen om onder andere bladluizen te zoeken. Op die manier vormen ze een biologische bestrijding van bladluizen, maar omdat de vogels vaak baldadig te werk gaan gaat dit vaak ten koste van de bladeren. Een pimpelmees kan creatief worden als het erop aan komt te overleven. Zo kan hij ervoor kiezen om een strengere winter te overwinteren in een oud nest, vooral omdat dit meestal insecten aantrekt die op het menu staan.
Ook kan de pimpelmees ervoor kiezen de winter in een warmer land door te brengen. In Nederland komt juist meestal het tegenovergestelde voor: de populatie kan in de winter worden uitgebreid met die van koudere landen. Door het hoge sterfteaantal bij de pimpelmees is hier echter vrijwel niets van merkbaar. Na de kou keren de dieren meestal terug naar het land van herkomst.
Pimpelmezen maken graag gebruik van vetbollen, pinda netjes en voedertafels met gevarieerde zaden. Vaak verdedigen ze een vetbol tegen andere mezen. Om echter niet ten prooi te vallen aan roofdieren neemt de pimpelmees het liefste kleine hapjes en kijkt steeds snel en goed om zich heen. Maar ook het meenemen van voedsel zoals een pindanootje doet hij vaak. Het liefst neemt hij ze dan mee naar een beschutte plek waar hij zich veilig voelt en de tijd neemt om het op te eten.
Naast het voedsel dat de mens hun aanbiedt, eten zij vanuit de natuur voornamelijk insecten en hun larven, spinnen, bladluizen, nectar en zaden. De temperatuur in de lente en zomer speelt daar een enorme rol in door de stijgende of dalende hoeveelheid insecten en het aantal zaden, knoppen en noten dat goed is uitgekomen.
bron: Wikipedia
Deel dit artikel |