Merels zijn uitbundige zangers. Ze hebben een groot aandeel in de ochtendconcerten op vroege lentedagen in buitenwijken en bosland. Daar zingen ze vanuit boomtoppen of van de daken. Het mannetje zingt vanaf februari, meest 's morgens en 's avonds.
Hun zang is een subliem, vol, aangenaam, melancholisch en weemoedig muzikaal lied met vele variaties, dat vaak eindigt in zachte, krassende geluiden. De zanglijster heeft een meer herhalende en driftige zang en de grote lijster zingt luid en bellend. Merels zingen het meest als hun wijfje op de eieren zit en vaak vanaf een hoog en duidelijk uitzichtpunt.
Tevens is een fluisterzang bekend, vooral buiten de broedperiode. Naast hun zang maken ze ook nog een laag, zacht 'tsjoek' en een luid, scherp 'pink pink pink'. Hun alarmsignaal is een snelle opeenvolging van scherpe, harde, ratelende tonen, 'tsjink-tsjink-tsjink', dat blijft aanhouden tot het gevaar geweken is.
Dit geluid klinkt het meest bij hun slaapplaats of bij problemen met natuurlijke vijanden. De verschillende vogels houden contact met een fijn rollend 'tsrrie'.
Deel dit artikel |